Palingaken en de Oostzee

Friezen hebben eeuwenlang palinghandel gedreven met de Londenaren. Lange tijd was de palingvangst in Friesland genoeg om aan de Engelse vraag te voldoen. Maar sinds wanneer voeren de handelaren naar de Oostzee om extra paling in te kopen?

In de Texelsche Courant van donderdag 13 october 1887 staat:

“Omtrent den palinghandel van Friesland op Engeland ontleenen wij aan de VI. Ct. het volgende: Deze handel dagteekent reeds van ouds her en is dermate door Nederland bekend, dat men schier geen boek over aardrijkskunde in handen krijgt, of men leest achter de plaatsnamen Workum,

Heeg en Gaastmeer: palinghandel op Engeland. In hoofdzaak bepaalt deze handel zich dan ook tot de drie genoemde plaatsen en eigenaardig dragen de handelaren den gemeenschappelijken naam van Visser, hoewel er ook naar we meenen door aantrouw andere familiën bij zijn betrokkon. In den waterrijken zuidwesthoek van Friesland wonen een groot aantal visschers. Deze schijnen alle meer of min in betrekking te staan tot gemelde groothandelaren, zoodat men dan ook meermalen nette binnenvaartuigen (buizen) ziet rondvaren om paling op te koopen, die dan naar de hoofdkantoren wordt overgebracht om van daar naar Holland on naar Engeland te worden getransporteerd. Daartoe worden grootere en kleinere zeeschepen gebruikt, aken genaamd. Men spreekt van Amsterdamsche en van Londeensche aken. De laatste zijn grooter van stuk. In het geheel tellen opgenoemde plaatsen er zestien stuks, elk bemand met drie personen. ’t Zijn flinke zeeschepen alle dubbel van benoodigdheden voorzien. Elke Londensche aak doet door elkander gerekend acht reizen per jaar en vervoert dan gemiddeld acht duizend kilogram paling, wat dus voor allen per jaar ver over de millioen kilogram uitmaakt. Men begrijpt dus, dat deze handel van belang is en menigeen brood verschaft, vooral als men daarbij telt de kleine visschers, de scheepstimmerlieden, smeden, zeilmakers, touwslagers enz.

In de vorige maand was deze handel zoo druk, dat geen enkel der groote vaartuigen in Friesland aanwezig was. Er waren er vijftien op reis van of naar Engeland, terwijl er een de Deensche kusten langs voer om paling op te koopen, eene nieuwigheid die het vorige jaar goede resultaten moet hebben opgeleverd. Daaruit zou men mogen afleiden, dat Frieslands zuidwesthoek de groothandelaren nog niet voldoende van paling voorziet en er voor anderen derhalve ook nog wat overblijft. Men kan er zijn voordeel mee doen.”

Samengevat staat hier dat in 1886 de eerste reis naar de Oostzee werd gemaakt en dat dat goed uitgevallen was. Dit was ons niet bekend, maar dankzij graafwerk van Willem Dekker, palingonderzoeker, zijn we dit te weten gekomen. Willem Dekker vertelde ons ook het volgende:

‘Jan Zetzema geeft wel historische achtergrond van Heeg en London, maar niet van de Oostzee: hij geeft niet aan hoe lang deze reizen al gemaakt werden. In de Zweedse context leek het waarschijnlijk dat de internationale handel rond 1900 begonnen zou zijn, maar dat klopte niet met het beeld dat Heeg al decennia of eeuwen naar de Oostzee zou hebben gevaren. Nu blijkt dus dat ook in Nederland aangegeven wordt dat het even voor 1900 begonnen is. Dat transport kreeg kort na 1900 meteen concurrentie van Friedrichs uit Lübeck, en vanaf 1928 van Ahus Altransport Zweden – maar die voeren altijd met motorboten. Dan komt het er dus op neer dat Heeg met een zeilschip begonnen is, en later door motorschepen verdrongen is. Dat komt weer overeen met wat Zetzema al meldt in zijn boek de friese palingaken. En daarmee klopt het beeld, dat Heeg oorspronkelijk vooral Friese aal verhandelde en pas aan het eind een steeds wijder gebied ging bestrijken voor het verkrijgen van aal.’

Bedenk dat op de eerste vaartochten in 1886 het Kielerkanaal nog niet bestond. Palingaken moesten eerst door het noordelijker gelegen Eiderkanaal dat veel smaller en ondieper was, en buitengewoon kronkelig. Dat zal niet makkelijk te bezeilen zijn geweest. De vraag is dan ook of dit wel de meest gebruikte route is geweest. Misschien zeilden de aken wel om Jutland heen. In 1895 werd het Kielerkanaal geopend.

Uit de verhalen van Jan Zetzema weten we dat ze gebruikmaakten van het Kielerkanaal. Helemaal toen de originele Korneliske Ykes een motor kreeg was het kanaal een minder grote hindernis. Zetzema schrijft: “De Korneliske Ykes sleepte de Heeg door het Kielerkanaal, want die beschikte niet over een motor. Normaal legden ze het 99 kilometer lange kanaal af in negen uur, maar met de Heeg erachter duurde het langer.”

Klik op onderstaande foto voor het gehele artikel: