De reizen van Jan Zetzema (1929-1932)

Jan Zetzema stapte als 18-jarige aan boord van de Korneliske Ykes. Hij was het jongste bemanningslid op deze aak. Met zijn drieën bemanden ze dit 18 meter lange schip. Jan Zetzema maakte meerdere reizen naar Londen mee én naar de Oostzee, augustus 1929 tot eind december 1932. Hij legde zijn ervaringen vast in het boek ‘de friese palingaken’. Dankzij dit boek weten we op papier hoe die reizen naar de Oostzee verliepen. Hieronder geven we kort drie reizen weer van Jan Zetzema. Bedenk tijdens het lezen dat de Afsluitdijk nog niet bestond. Zodra ze met de aak een Friese haven verlieten, voeren ze meteen op zee.

1929 Eerste Oostzeereis

Eind eerste week september vertrokken ze met de Korneliske Ykes. Ze begonnen aan een reis die drie weken zou gaan duren. In de buitenhaven van Lemmer namen ze tweeduizend liter gasolie in. Op volle kracht nam de motor twaalf liter gasolie en anderhalve liter smeerolie per uur. De motor was een uitkomst, maar het lawaai van de uitlaat werd niet gewaardeerd.

Op de Vlieree gingen ze voor anker. Een anker woog tweehonderd kilo en moest snel vallen en opgehaald worden. Deed je dat niet, dan kon het de boeg beschadigen. Varend boven de Waddeneilanden, hielden ze terdege rekening met de stroom. Enorme bergen water schuiven bij vloed tussen de eilanden door het Wad op en nemen alles mee wat drijven wil. Schipper en maat berekenden een opstuurhoek om vrij te blijven van de eilanden en de zuiging naar het Wad.

Koken in het vooronder was een kunst. Door de valwinden uit de voorzeilen trok de kachelpijp soms niet best en dan stikte je daar bijna. Een aak wil ook flink buizen en buiswater kwam af en toe in die kachelpijp. In holle zee werd het schip zo’n drie meter op en neer gegooid. ‘Je moest dan wel enorm zeevast zijn om zelf nog zin in eten te hebben als je het klaar had’, schrijft Jan Zetzema.

De Korneliske Ykes sleepte de Heeg door het Kielerkanaal, want die beschikte niet over een motor. Normaal legden ze het 99 kilometer lange kanaal af in negen uur, maar met de Heeg erachter duurde het langer.

Het Nord-Ostsee Kanal rond 1920

Het hoofdvangstgebied bij Denemarken en Zweden was de Sont. De reder ging met ander vervoer naar Denemarken om alvast paling in te kopen. De aken moesten vaak drie of vier havens aandoen om vol te geraken voor de thuisreis. Die thuisreis zat potentieel vol gevaren. Tonnen raken moest worden vermeden, omdat de bunplaten kwetsbaar zijn. Ook de vlakplaten in de bun kunnen niet goed tegen vastlopen. In beide gevallen zou de lading er gewoon uitzwemmen en was de reis voor niets geweest.

De Korneliske Ykes sleepte de Heeg ook weer terug door het Kielerkanaal. In de Elbe, met harde noordwestenwind, moesten ze de Heeg loslaten. De Heeg moest zichzelf zien te redden. Dat konden de bemanningsleden ook prima, maar zonder motor duurde de reis opkruisend wel veel langer.

1929 Tweede Oostzeereis

Deze reis begon op 4 oktober en duurde veertien dagen. De start van deze reis sloot dus naadloos aan op de vorige. Rust kreeg de bemanning niet, helemaal wanneer je bedenkt dat ze ook meehielpen de lading te lossen.

Op 5 oktober doken ze tussen Vlieland en Terschelling de Noordzee op. Op dat moment was de Heeg ook daar, maar dan nog steeds op de terugreis naar Stavoren. Wel of geen motor zorgde in dit geval voor bijna een week extra reistijd.

Een voorspoedige reis met gaande wind. Jan Zetzema vertelt over het overstag gaan bij weinig wind. Daarvoor lag aan bakboord een lange riem van tien meter die normaal dienst deed als verschansing. Bij weinig wind gebruikten ze die riem voorop om met een paar slagen de kop om te roeien. Niet meer dan een paar slagen, omdat de bemanning niet zat te wachten op extra lichaamsbeweging.

Het innemen van een volle lading paling duurde een paar dagen. De beestjes kunnen veel hebben, maar niet alles. Je moest snel, maar voorzichtig te werk gaan. Direct na het laden werd er gewaakt bij de paling en elk half uur keken ze of ze nog rustig waren. Ruimtegebrek, gebrek aan zuurstof of slecht water kon de paling onrustig maken en dan stierven er meteen vele tegelijk. Hoe meer dode palingen, hoe minder lucht. En, hoe minder lucht, hoe meer dode palingen. Zodra er sterfte was, trad deze kettingreactie op.

Op een aak was het onderdeks niet warm. Het ‘fornuis’ gaf weinig warmte af en kon daardoor niet dienen als kachel. Daarnaast werkten de bunnen als blaasbalg. Telkens als het schip op en neer bewoog in de golven, stroomde er bij een daling een flinke luchtstroom door het vooronder. Het tochtte er dus altijd.

Laden in Denemarken

1932 Laatste Oostzeereis

De laatste lading haalden ze in Helsingør op, de zesde haven. Het schip maakte water, boven de waterlijn in de kop. Leegpompen was lastig, omdat de turf die altijd aan boord was de pomp zou verstoppen. Turf werd vooral stilliggend gebruikt om het schip waterdicht te houden. Door een mand vol turf onder het schip door te halen, trok het in naden die lekten.

Het was eind december en de winter lag op de loer. Er zat vorst aan te komen en op de dag van vertrek naar Nederland (21 december 1932), lag er een voet sneeuw aan dek. Ze waren bezorgd om de vorst, omdat de paling daar niet tegen kon. Ze wilden niet vast komen te liggen in het ijs, ook niet in Nederland. Met de zuidoostenwind zou de vorst van Denemarken naar Nederland trekken en daarom had de bemanning haast. Vorst zou ook betekenen dat buiswater aan dek zou bevriezen, met als gevolg te veel gewicht aan boord. De zeilen zouden onhandelbaar worden, vallen en andere lijnen zouden stijf worden en blokken konden bevriezen.

Ze bereidden ook avondeten in het voor, omdat werken benedendeks tijdens het varen lastig was. Beton noemden ze hun avondmaaltijden: bonen, aardappelen, spek en vet. De goed gevulde grote pan met eten bewaarden ze in de sloep aan dek, daar was het koud genoeg om het een tijdje goed te houden. Het weer en de kwaliteit van de lading regeerden.

De terugreis viel mee, alleen aan de spiegel hingen wat ijspegels. In vier etmalen zeilden ze rond Skagen, boven Denemarken, over de Noordzee langs de kust met oostelijke wind naar de Vlieree. De temperatuur was gelukkig boven nul en het grootste deel van de lading kwam goed aan in Stavoren.

De sneeuw is ingevallen