Maarten Stuurman en Frank Ratelband verkenden in 61 uur tijd iets meer dan half Denemarken. Dat deden ze in een elektrische auto die zelf aangaf waar ze stroom konden tanken. Eens in de twee tot drie uur hielden de heren een pauze, zodat auto en bemanning zich konden opladen.
“Deze verkenningstocht was nodig om te bepalen waar we met de aak naartoe kunnen vanaf 5 juni,” begint Frank. “We weten in welke havens palingaken vroeger paling inkochten, maar de laatste aak meerde 85 jaar geleden af in een Deense stad. Er is heel wat veranderd sinds die tijd. We wilden ook met eigen ogen zien of de sfeer van de stad en haven bij de aak passen en we wilden contacten leggen met Denen die nu nog actief zijn in de wereld van paling en houten schepen.”
Middelfart
Middelfart ligt aan de westkant van het eiland Funen aan de Kleine Belt, precies waar deze op zijn smalst is (600 meter). “Een prachtig plaatsje,” aldus Frank, “waar de zoetige geur van Jotun houtolie hangt. We ontdekten daar de Aventura, een Deense palinghaler en -brenger. De Aventura bracht levende paling naar onder meer Nederland, zodat de palingaken die weer naar Engeland konden vervoeren. De reders uit Heeg kregen voor de aanvoer van paling uit Denemarken dus hulp van de Denen. De vraag vanuit Engeland was blijkbaar zo groot dat paling halen met palingaken niet genoeg was. Die Aventura is bewaard gebleven en ligt nog steeds in Middelfart. Dit plaatsje heeft nog meer traditionele houten vissersschepen en werkbootjes. Aan de kade zagen we ook een schitterende postboot, helemaal gerestaureerd.”



Maarten en Frank spraken daar met John Walsted van het scheepsbewaringsfonds. Van staatswege verstrekt dit fonds renteloze leningen aan eigenaren van traditionele houten schepen om ze te behouden. Varend erfgoed bewaren wordt in Denemarken belangrijk gevonden, ook door overheden!
“John werpt zich de komende weken op als ambassadeur voor onze palingaak. Hij gaat naar andere steden toe waar we met de aak willen liggen om zaken voor ons te regelen. Hij zal ook proberen zoveel mogelijk mensen op de hoogte te brengen van onze komst. De Kornelske Ykes II mag bezichtigd worden!”
Holbaek-Gillileje-Helsingør-Kopenhagen
Holbaek is nog mooier dan Middelfart en ligt aan de noordkust op Seeland, aan het Isefjord. Hier vinden ze nog meer houten schepen, waaronder ook een aantal kleinere overnaadse houten Isefjord jollen door jongeren gebouwd en waar de jeugd in vaart. Grote loodsen staan er langs het water waarin houten schepen worden gebouwd en gerestaureerd. “We troffen zelfs een taanketel aan. Hier varen ze dus nog met katoenen zeilen. Dat ze een grote groep jeugd enthousiast hebben gemaakt voor traditionele houten schepen, maakt ons nieuwsgierig. Daar willen we meer van weten wanneer we hier aanmeren. Op 10 en 11 juni is er een groot festival van houten schepen waarvoor we van harte zijn uitgenodigd. Of we dat gaan halen, is wel de vraag.”






Roskilde is een stad met reconstructies van de vermaarde vikingschepen. “Hier hebben ze vikingschepen uit de negende en tiende eeuw opgegraven,” vertelt Frank. “Daaromheen is een heel museum gebouwd waar ze dit intrigerende verhaal van vroeger vertellen en laten zien. Om in Roskilde te komen moeten we een dag lang om de landpunt heen zeilen. Dat is wat ver en we verwachten dat we daar met de auto of het openbaar vervoer naartoe gaan.”



Plaatsen die de aak wel gaat aandoen zijn Gillileje op het meest noordelijke puntje van Orø en Helsingør. Gillileje heeft een nog werkende vissershaven, het is een soort Urk, maar dan met vooral houten vissersschepen. Een echte stoere industriehaven met traditionele helling. Helsingør staat bekend om slot Kronborg. Vroeger moesten schepen bij het passeren van deze zee-engte belasting betalen. Het oppervlak van de dekken was daarvoor bepalend. Het gevolg was dat de Fluitschepen werden ontwikkeld, met hun extreem smalle dekken en bolle romp.



Tot slot doet de aak Kopenhagen aan en meert af in Nyhavn, in het hartje van de stad. Van daaruit start begin juli de terugreis naar Harlingen met onderweg mogelijk nog een stop in Rødby, een stadje voordat je bij Kiel het Kielerkanaal weer opvaart en waar een traditionele scheepswerf is.



Waarom in Denemarken wel overheidsgeld?
In Denemarken varen ze nog steeds beroepsmatig met enkele houten vissersschepen. Tot 1980 bestond hun hele vloot uit hout. In Nederland zijn we in 1880 al overgestapt van hout op ijzer. Wij zijn dus al 100 jaar langer bezig met het behouden van traditionele schepen en hebben in Nederland dan ook de grootste vloot traditionele schepen ter wereld, wel 6000 stuks (ijzer en hout). In Denemarken waren houten schepen niet bijzonder, het waren bedrijfsvaartuigen. Was zo’n schip aan het eind van zijn levensduur, dan verging het. Jammer, maar zo gaat dat. Het gevolg is dat er nu nog maar zo’n 100 schepen over zijn en die willen de Denen allemaal behouden. Dat is ook de reden dat de overheid er geld in steekt. Er is nu actie nodig voor behoud en het aantal is overzichtelijk klein. De kosten zullen voor de overheid niet de pan uit rijzen.
Toch zouden we in Nederland graag zien dat de overheid organisaties die zich bekommeren om traditionele schepen wat meer ondersteunt. Wij gaan kijken of we best practices kunnen vinden in Denemarken om die mee te nemen naar Nederland. Ook willen we veel meer weten over hoe het de Denen lukt jeugd te betrekken bij traditionele schepen. In Denemarken is wel een grote groep jongeren die er graag mee wil varen. Dat zouden we in Nederland ook graag willen. En, we willen achterhalen of er opvolgers zijn voor houtenbotenbouwers in Denemarken. Zo ja, dan kijken we ook daarbij graag de kunst af. Opvolging is in Nederland een groot probleem, waardoor het behoud van traditionele schepen door professionals ook onder druk staat.
De reis naar de Oostzee wordt een trip down to memory lane, maar ook een reis naar de toekomst. Hoe bewaren we al dat mooie varende erfgoed, want dat is nodig. De bouwer van de Korneliske Ykes II, Kees Sars, zei al: ‘Geschiedenis is lekker en dankzij geschiedenis voel je je een onderdeel van een groter geheel’.